Een nieuw orgelIn 1754 namen de Ambtsjonckers die Nijkerk bestuurden het besluit een nieuw kerkorgel te laten bouwen voor de Grote Kerk. Het oude orgel was in 1673 vernield door Franse soldaten die in de kerk gelegerd waren. Maar het tij keerde en Nijkerk ging goud geld verdienen met de teelt van tabak.
De schrijnwerker Andries van Bolder vervaardigde de eikenhouten orgelkas en Matthijs van Deventer zorgde voor het pijpwerk, de mechaniek en al het andere binnenwerk van het orgel. Uit diverse rekeningen blijkt dat ook vele anderen een bijdrage leverden: schilders, een houthandelaar, een smid, timmerlieden en de beeldhouwer die de pilaren maakte. |
Zo moet de Grote Kerk eruit hebben gezien in de tijd dat het orgel gebouwd werd.
|
"Aan de liefhebbers word opgegeven te speelen Psalm 100, het eerste veers, als onder het singen gebruykelyck is, het twede gevariëert en de overige tiid nae welgevallen.
d'Liefhebbers sullen vóór de klok half negen uuren onder de toorn in de kerk moeten wesen en aldaar trekken. d'Liefhebbers sullen het orgel onder het speelen niet mogen mishandelen."
De eerste decenniaIn 1779 werd er op de middentoren van het hoofdwerk een klok geplaatst. De Belgische klokkenmaker George Willem Fischer leverde dit uurwerk, dat gekroond is met het wapen van Nijkerk. Het originele paneel, met de Nijkerkse leeuw in houtsnijwerk moest hiervoor wijken. Ook de twee kleinere panelen op de zijtorens werden vervangen. De klok werd verbonden met het torenuurwerk, dat ook in 1779 door Van Fischer geplaatst werd.
Alle drie de originele panelen zijn nog altijd te zien aan de muur in de consistoriekamer. Ze zijn in 1788 op de toen gebouwde regentenbank in de kerk geplaatst, maar moesten daar weg toen de galerij werd gebouwd in 1857. De drie panelen kwamen toen terecht op de zolder van het gemeentehuis, waar ze jaren later gevonden werden door een kerkvoogd. Na een grondige schoonmaak zijn ze, met toestemming van de Burgemeester en Wethouders in de consistoriekamer geplaatst. |
De klok met het wapen van Nijkerk die sinds 1779 op het orgel staat en het originele paneel, met de Nijkerkse leeuw in houtsnijwerk, dat tegenwoordig in de consistoriekamer hangt.
|
''... de dispositie der stemmen die zoo zeer het kenmerk draagt van vroeger tijd, eenigszins te wijzigen. Het getal der vulstemmen toch in dit orgel bedraagt zeven, dat is een derde van het geheele werk en staat dus in geen verhouding met de grondgeluiden die bovendien niet zeer krachtig van toon zijn, terwijl de vulstemmen grootendeels uit zeer kleine pijpen bestaan, wier repetitiën op vrij storende wijze van het eene octaaf in het andere overgaan.''
Een opvallende gebeurtenis uit de geschiedenis van het orgel, is dat het op enig moment geheel wit geschilderd werd. Volgens de Nijkerkse geschiedschrijver G. Beernink had "een weinig kunstlievend nageslacht het eikenhout der kast met een witte verflaag bedekt, waardoor het houtsnijwerk minder uitkomt." Ook had men de muur achter het orgel een lichtblauwe kleur gegeven, om het witte orgel beter te doen uitkomen. Het is niet duidelijk in welk jaar dat gebeurde: er worden drie verschillende jaartallen genoemd.
Henk Bouwman schrijft in zijn boekje Het Matthijs van Deventer orgel in de Grote Kerk te Nijkerk van een notulen uit 1846 die spreekt over ''het schilderen der orgelkas''. Er wordt echter niet verteld of het daarbij om wit schilderen ging. In datzelfde boekje staat een rekening uit 1863 vermeld, waarin gesproken wordt over ''wit en goud te schilderen''. Daar wordt de witte kleur dus wel specifiek genoemd. Maarten Seijbel spreekt in zijn boek Zes eeuwen Veluwse orgels over 1883 als jaar waarin het schilderen plaatsvond. |
Veranderingen in de 20e eeuwIn 1910 werkte de firma De Koff uit Utrecht aan het orgel. Het instrument werd schoongemaakt door "stof en vuil van plm. 20 jaren weg te nemen".
De belangrijkste wijziging aan het orgel was het aanbrengen van een Subbas 16' op het pedaal, dat sindsdien niet langer aangehangen is. Ook bracht men twee pedaalkoppels aan voor rugwerk en hoofdwerk. Hiermee werd "de groote technische fout van pedaalkoppel aan het 1e en 2e klavier tegelijk (!!!) weggenomen", aldus een beschrijving in Maandblad Het Orgel. Blijkbaar was het pedaal oorspronkelijk zowel aan het hoofdwerk als aan het rugwerk aangehangen. Ook werden er dispositiewijzigingen uitgevoerd. De Woudfluit 2' van het hoofdwerk (die oorspronkelijk op het rugwerk gesitueerd was), werd vervangen door een Violon 8’ (vanaf c). De Octaaf 2' werd minder schel gemaakt. In het rugwerk werd de Fluit Travers 8' van Abraham Meere vervangen door een Prestant 8' (vanaf c). Verder beleerde De Koff de Trompet en Dulciaan opnieuw "ter verkrijging van een mooi geheel". Ook verving De Koff de klavieren "waarvan de gewone toetsen zwart en de boventoetsen wit waren (vroeger gebruikelijk)" en het pedaal: "Het voetklavier is geheel vernieuwd en in Mechelse mensuur genomen". |
De klavieren van De Koff uit 1910 en het pedaal met twee treden voor de pedaalkoppels.
|
Herinneringsbordjes op de rugwerkkas met de namen van de commissieleden en de meubelmaker die de kas restaureerde
De intact gebleven trapinstallatie van de balgen "reekening houdende met kortsluiting"
|
De commissie was niet de eerste met het plan om de witte verf van het orgel te verwijderen. Ook de kerkvoogdij had meerdere malen overwogen om het orgel schoon te maken en te laten restaureren. De ijver van de nieuwe commissie zorgde ervoor dat het nu daadwerkelijk ging gebeuren.
"De vurige wensch, om het orgel in den eikenhouten staat weder te zien, tegen een wit muurvlak, dát was vooreerst de diepe gedachte waar de orgelcommissie al haar plannen rangschikte". Er werd een bestek opgesteld, waarin onder meer stond dat er een steiger om het hele orgel moest komen en dat de "geheele muur twee-maal gewit moet worden, zoodat hij helder wit kan worden opgeleverd". Wat betreft het orgel moest de aannemer "het geheele orgel buitenwerks alsmede aan de binnenzijde (plaats van den Organist) netjes afkrabben, afloogen en met schoon water alle bijtende bestanddeelen weer verwijderen". Als hieraan voldaan was mocht overgegaan worden tot het in de was zetten van de orgelkas. De aannemer moest dan "zorg dragen, dat de werkzaamheden in een vlug tempo worden afgewerkt. (...) Vervolgens zal de aannemer het geheel in de was gezette gedeelte zoodanig uitpoetsen, dat het vlakke gedeelte en het lof- en snijwerk één diepglanzend geheel vormt". Ook overwoog de commissie om de drie originele panelen op de torens van het hoofdwerk, die in 1779 vervangen waren, terug te plaatsen. De grote klok met het wapen van Nijkerk deed echter "geen afbreuk aan het geheel" en bovendien zou "het oorspronkelijke middenschild ook ietwat nietig uitkomen". De klok werd wel "weer loopend gemaakt (...). Was er slechts één wijzer, nu zouden er 2 aangebracht worden". Het werk werd aanbesteed en meubelmaker D. van Bokhorst mocht het gaan uitvoeren. Hij offreerde een bedrag van f. 398,- (maar liefst f. 252,- minder dan de hoogste inschrijver. Van Bokhorst deed goed werk: "de witte verf vloog er af, en het massieve eikenhout kwam voor den dag." Daarna zette hij de hele orgelkas in de was. "Emmers vol was werden gebruikt, om het dorre eikenhout weer eenigen kleur te geven". Ook het binnenwerk van het orgel was aan een schoonmaakbeurt toe. Dit werk werd gegund aan de firma Koch, maar niet voordat de commissie er zeker van was dat deze orgelbouwer (die een lager bedrag offreerde dan de haar bekende firma De Koff) degelijk werk kon leveren. De commissie toog zelfs een middag naar Elspeet en Apeldoorn om "het door de Fa. Koch gepresteerde werk in oogenschouw te nemen". Nog diezelfde avond was er een vergadering, waar het besluit viel om het werk aan Koch op te dragen. |
Eenmaal teruggeplaatst werden alle pijpen geïntoneerd en gestemd. Verder werd er een elektromotor geïnstalleerd voor de windvoorziening, "op een zoodanige plaats, dat in de kerk geen geruisch waarneembaar is". De oude trapinstallatie bleef intact, "rekening houdende met eventuele kortsluiting".
Heringebruikneming Terwijl het orgel weer in oude luister hersteld werd, werd er een gordijn voor gehangen "om het geheel nog niet aan de nieuwsgierige oogen prijs te geven". Op woensdag 27 januari 1937 vond de officiële overdracht en ingebruikneming plaats. Nadat de organist J.W. Meyll het orgel "een paar dagen flink doorgespeeld" had, kon op die woensdagavond de eerste openbare orgelbespeling plaatshebben in een samenkomst onder leiding van ds. C.J. van der Graaf. De dominee liet Psalm 118 vers 4 en na zijn opening Psalm 103 vers 1 zingen (begeleid op een harmonium). Na een toespraak door orgelcommissielid A. Aarts, onthulde de dochter van de dominee het gerestaureerde orgel. Vervolgens zong men Psalm 150 vers 1 en 2, begeleid op het Van Deventer-orgel. De organist J. W. Meyll speelde vervolgens het Adagio uit Sonate 1 van Felix Mendelssohn-Bartholdy, de bekende Toccata en Fuga in D van Johann Sebastian Bach, Vision van Joseph Rheinberger en Sonate 6 van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Tot slot werd psalm 97 vers 1 gezongen. Over het resultaat van de restauratie was men uitermate tevreden. "De orgelbouwers Fa. B. Koch te Apeldoorn hebben op meesterlijke wijze het orgel gestemd en geïntoneerd naar de accoustieke verhouding van het kerkgebouw", werd er geschreven. Men nam "met een zekeren weemoed" de elektrische windvoorziening in gebruik en zag "de plaats des orgeltrappers thans ingenomen door een product van menschelijk vernuft". |
Aankondiging van de ingebruikneming
Het gerestaureerde orgel in 1937, glimmend in de was gezet
|
Restauratie door Van VulpenBegin jaren 70 kreeg men plannen het orgel groots te laten restaureren door de Gebr. Van Vulpen. Dit was hard nodig, want er waren flinke problemen met het orgel. Allerlei pijpwerk was in de loop der jaren verplaatst, hergebruikt en ruwweg verkort, waardoor het orgel geen solide instrument meer was te noemen.
De restauratie werd in fasen uitgevoerd. De oorspronkelijke dispositie werd hersteld en door knap speurwerk kon de originele samenstelling van de vulstemmen grotendeels gevonden worden. Ook werden de fabrieksklavieren vervangen door nieuwe, in oude stijl en werd al het technische binnenwerk gerestaureerd. De Subbas 16’ bleef gehandhaafd. In 1988 was de restauratie gereed en sindsdien beschikt de Grote Kerk in Nijkerk weer over een prachtig historisch orgel. In 1999 werd het interieur van de kerk gerestaureerd. De nieuwe kerkbanken die toen geplaatst zijn, zijn stijlvoller dan hun voorgangers uit de jaren 60 en passen goed bij de esthetiek van de kerk. Ze zijn echter hoger en dichter dan de oude banken en hebben stoffen zittingen. Dit is helaas te horen aan de akoestiek: sinds deze restauratie heeft de kerk aanzienlijk minder galm. |
Hoofdorganisten Grote Kerk Nijkerk
Organisten W.F. Enderlé en J.W. Meyll
|
Orgelcommissie hervormde gemeente Nijkerk
Grote- of Sint Catharinakerk Holkerstraat 1 3861 CC Nijkerk [email protected] |