Orgel Grote Kerk Nijkerk
  • Home
  • Nieuws
  • Agenda
  • Het orgel
    • Historie
  • Fotoalbum
  • Opnames
  • Info & contact
    • Inschrijven Nieuwsbrief
  • Blog

Geschiedenis van het orgel in Nijkerk

Een nieuw orgel

In 1754 namen de Ambtsjonckers die Nijkerk bestuurden het besluit een nieuw kerkorgel te laten bouwen voor de Grote Kerk. Het oude orgel was in 1673 vernield door Franse soldaten die in de kerk gelegerd waren. Maar het tij keerde en Nijkerk ging goud geld verdienen met de teelt van tabak.

De schrijnwerker Andries van Bolder vervaardigde de eikenhouten orgelkas en Matthijs van Deventer zorgde voor het pijpwerk, de mechaniek en al het andere binnenwerk van het orgel.

Uit diverse rekeningen blijkt dat ook vele anderen een bijdrage leverden: schilders, een houthandelaar, een smid, timmerlieden en de beeldhouwer die de pilaren maakte.
Foto
Zo moet de Grote Kerk eruit hebben gezien in de tijd dat het orgel gebouwd werd.

De aanstelling van de eerste organist

Toen het orgel gereed was, werd een sollicitatieronde gehouden om een organist te kunnen aanstellen. Er waren maar liefst 15 geïnteresseerden. Er volgde een voorspeelronde, waarbij een tweetal deskundigen luisterden naar het spel van de kandidaten. De examinatoren waren de Amersfoortse organist Jacob Danis en de Arnhemse organist en klokkenist Ernestus Heinsius. De schout van Nijkerk hield toezicht tijdens het examen. Hij liet een mooi verslag na.

Degene die tot beste verkozen werd, was Marcus la Verge uit Amersfoort. Hij mocht zich de eerste organist van Nijkerks nieuwe orgel noemen. Hij behield deze functie echter niet lang: tot 1763.


"Aan de liefhebbers word opgegeven te speelen Psalm 100, het eerste veers, als onder het singen gebruykelyck is, het twede gevariëert en de overige tiid nae welgevallen.

d'Liefhebbers sullen vóór de klok half negen uuren onder de toorn in de kerk moeten wesen en aldaar trekken. d'Liefhebbers sullen het orgel onder het speelen niet mogen mishandelen."


De eerste decennia

In 1779 werd er op de  middentoren van het hoofdwerk een klok geplaatst. De Belgische klokkenmaker George Willem Fischer leverde dit uurwerk, dat gekroond is met het wapen van Nijkerk. Het originele paneel, met de Nijkerkse leeuw in houtsnijwerk moest hiervoor wijken. Ook de twee kleinere panelen op de zijtorens werden vervangen. De klok werd verbonden met het torenuurwerk, dat ook in 1779 door Van Fischer geplaatst werd.

Alle drie de originele panelen zijn
 nog altijd te zien aan de muur in de consistoriekamer. Ze zijn in 1788 op de toen gebouwde regentenbank in de kerk geplaatst, maar moesten daar weg toen de galerij werd gebouwd in 1857. De drie panelen kwamen toen terecht op de zolder van het gemeentehuis, waar ze jaren later gevonden werden door een kerkvoogd. Na een grondige schoonmaak zijn ze, met toestemming van de Burgemeester en Wethouders in de consistoriekamer geplaatst. 
Foto
Picture
De klok met het wapen van Nijkerk die sinds 1779 op het orgel staat en het originele paneel, met de Nijkerkse leeuw in houtsnijwerk, dat tegenwoordig in de consistoriekamer hangt.
De orgelbouwer Johannes Andreas Paradijs uit Amsterdam voerde tot 1800 het onderhoud aan het orgel uit. Van 1800 tot 1811 onderhield de Nijkerker Gerhard Axsen het orgel.

De eerste dispositiewijziging

Vanaf 1812 kreeg Abraham Meere het orgel in onderhoud. Hij repareerde onder meer enkele verzakte pijpen, verlengde een aantal Prestantpijpen, maakte de klavieren ''ligter speelende'' en plaatste nieuwe tongen in de Trompet en de Dulciaan.

Naast werkzaamheden aan de mechanieken van het instrument, voerde hij ook een dispositiewijziging door. De Cornet III van het rugwerk werd vervangen door een Carillon III en de Quint 11/2' door een Fluit Travers 8' (discant). Verder vernieuwde hij het windkanaal naar het rugwerk en plaatste daar een nieuwe tremulant in. 

​Ook plaatste hij op beide hoeken van het rugwerk vijf houten frontpijpen. Dit diende ''tot verfaajing van het possietief''.

Tot 1844 onderhielden verschillende orgelbouwers het orgel. In dat jaar kwam Carl Friedrich August Naber in beeld. Hij kreeg het orgel in onderhoud en voerde verschillende werkzaamheden uit.​

Een ouderwets orgel?

In 1855 schreef de orgelmaker Christian Gottlieb Friedrich Witte van de firma Bätz-Witte dat hij het orgel maar een ouderwets instrument vond. Hij stelde voor:

''... de dispositie der stemmen die zoo zeer het kenmerk draagt van vroeger tijd, eenigszins te wijzigen. Het getal der vulstemmen toch in dit orgel bedraagt zeven, dat is een derde van het geheele werk en staat dus in geen verhouding met de grondgeluiden die bovendien niet zeer krachtig van toon zijn, terwijl de vulstemmen grootendeels uit zeer kleine pijpen bestaan, wier repetitiën op vrij storende wijze van het eene octaaf in het andere overgaan.''


Er volgde een dispositiewijziging, maar het is niet bekend of die door Witte is uitgevoerd. Hij droeg namelijk een ander voorstel aan dan de werkelijke wijzigingen. In het rugwerk werd op de plek van de Carillon III een Viola di Gamba (vanaf c) geplaatst. De originele Van Deventer-Woudfluit werd in het hoofdwerk gezet, op de plek van de Tertiaan II. De vrijgekomen plaats van de Woudfluit werd gevuld door een Gemshoorn 4' (vanaf c). De Mixtuur VI van het hoofdwerk werd verkleind tot III-IV. De Sesquialter II werd alleen discant.

In 1884 ontving de kerkvoogdij van de hervormde gemeente een brief van de orgelbouwer Johan Frederik Witte (zoon van..), waarin hij adviseerde het orgel te vervangen door een nieuw. Gelukkig ging men hier niet op in.

De witte verflaag

Een opvallende gebeurtenis uit de geschiedenis van het orgel, is dat het op enig moment geheel wit geschilderd werd. Volgens de Nijkerkse geschiedschrijver G. Beernink had "een weinig kunstlievend nageslacht het eikenhout der kast met een witte verflaag bedekt, waardoor het houtsnijwerk minder uitkomt." Ook had men de muur achter het orgel een lichtblauwe kleur gegeven, om het witte orgel beter te doen uitkomen. Het is niet duidelijk in welk jaar dat gebeurde: er worden drie verschillende jaartallen genoemd.

Henk Bouwman schrijft in zijn boekje Het Matthijs van Deventer orgel in de Grote Kerk te Nijkerk van een notulen uit 1846 die spreekt over ''het schilderen der orgelkas''. Er wordt echter niet verteld of het daarbij om wit schilderen ging. In datzelfde boekje staat een rekening uit 1863 vermeld, waarin gesproken wordt over ''wit en goud te schilderen''. Daar wordt de witte kleur dus wel specifiek genoemd. Maarten Seijbel spreekt
in zijn boek Zes eeuwen Veluwse orgels over 1883 als jaar waarin het schilderen plaatsvond.  
Foto
Foto
Foto
Impressies van de kleurstelling van het orgel van (vermoedelijk) 1863 tot 1937: wit met goudkleurige (?) accenten.
Reconstructie: Matthias van Bloemendaal

Veranderingen in de 20e eeuw

In 1910 werkte de firma De Koff uit Utrecht aan het orgel. Het instrument werd schoongemaakt door "stof en vuil van plm. 20 jaren weg te nemen".

De belangrijkste wijziging aan het orgel was het aanbrengen van een Subbas 16' op het pedaal, dat sindsdien niet langer aangehangen is. Ook bracht men twee pedaalkoppels aan voor rugwerk en hoofdwerk. Hiermee werd "de groote technische fout van pedaalkoppel aan het 1e en 2e klavier tegelijk (!!!) weggenomen", aldus een beschrijving in Maandblad Het Orgel. Blijkbaar was het pedaal oorspronkelijk zowel aan het hoofdwerk als aan het rugwerk aangehangen. 

Ook werden er dispositiewijzigingen uitgevoerd. De Woudfluit 2' van het hoofdwerk (die oorspronkelijk op het rugwerk gesitueerd was), werd vervangen door een Violon 8’ (vanaf c). De Octaaf 2' werd minder schel gemaakt. In het rugwerk werd de Fluit Travers 8' van Abraham Meere vervangen door een Prestant 8' (vanaf c).

​Verder beleerde De Koff de Trompet en Dulciaan opnieuw "ter verkrijging van een mooi geheel". Ook verving De Koff de klavieren "waarvan de gewone toetsen zwart en de boventoetsen wit waren (vroeger gebruikelijk)" en het pedaal: "Het voetklavier is geheel vernieuwd en in Mechelse mensuur genomen". 
​
Foto
De klavieren van De Koff uit 1910 en het pedaal met twee treden voor de pedaalkoppels.

Grote schoonmaak 1936-1937

In september 1936 werd het voorstel gedaan de Grote Kerk "die erg vuil en verwaarloosd was" schoon te maken. De jeugdverenigingen en de vrouwenvereniging bundelden hun krachten en maakten de kerk tot in alle hoeken schoon. Eén van de medewerkers was Harmen de Groot, wiens oog viel op het orgel, dat "sedert menschenheugenis witgeschilderd was". Hij kreeg "de begeerte om het orgel weder in den ouden staat terug te zien". De Groot ging ijverig aan de slag om geld in te zamelen voor dit werk.
​
Hierop ontstond er een commissie. De leden waren A. Meiling Sr. (President Kerkvoogd), K. Huls (Thesaurier Kerkvoogd), Mevr. Ds. Van de Graaf (predikantsvrouw), H. de Groot, H. Kuypers (bouwkundige) en A. Aarts. Laatstgenoemde liet een uitgebreid verslag na, waar we dankbaar uit putten voor deze historiebeschrijving. 

​
Foto
Herinneringsbordjes op de rugwerkkas met de namen van de commissieleden en de meubelmaker die de kas restaureerde
​

Foto
De intact gebleven trapinstallatie van de balgen "reekening houdende met kortsluiting"
De commissie was niet de eerste met het plan om de witte verf van het orgel te verwijderen. Ook de kerkvoogdij had meerdere malen overwogen om het orgel schoon te maken en te laten restaureren. De ijver van de nieuwe commissie zorgde ervoor dat het nu daadwerkelijk ging gebeuren. 

"De vurige wensch, om het orgel in den eikenhouten staat weder te zien, tegen een wit muurvlak, dát was vooreerst de diepe gedachte waar de orgelcommissie al haar plannen rangschikte". Er werd een bestek opgesteld, waarin onder meer stond dat er een steiger om het hele orgel moest komen en dat de "geheele muur twee-maal gewit moet worden, zoodat hij helder wit kan worden opgeleverd".

Wat betreft het orgel moest de aannemer "het geheele orgel buitenwerks alsmede aan de binnenzijde (plaats van den Organist) netjes afkrabben, afloogen en met schoon water alle bijtende bestanddeelen weer verwijderen".

Als hieraan voldaan was mocht overgegaan worden tot het in de was zetten van de orgelkas. De aannemer moest dan "zorg dragen, dat de werkzaamheden in een vlug tempo worden afgewerkt. (...) Vervolgens zal de aannemer het geheel in de was gezette gedeelte zoodanig uitpoetsen, dat het vlakke gedeelte en het lof- en snijwerk één diepglanzend geheel vormt".

Ook overwoog de commissie om de drie originele panelen op de torens van het hoofdwerk, die in 1779 vervangen waren, terug te plaatsen. De grote klok met het wapen van Nijkerk deed echter "geen afbreuk aan het geheel" en bovendien zou "het oorspronkelijke middenschild ook ietwat nietig uitkomen". De klok werd wel "weer loopend gemaakt (...). Was er slechts één wijzer, nu zouden er 2 aangebracht worden".
​
Het werk werd aanbesteed en meubelmaker D. van Bokhorst mocht het gaan uitvoeren. Hij offreerde een bedrag van f. 398,- (maar liefst f. 252,- minder dan de hoogste inschrijver. Van Bokhorst deed goed werk: "de witte verf vloog er af, en het massieve eikenhout kwam voor den dag." Daarna zette hij de hele orgelkas in de was. "Emmers vol was werden gebruikt, om het dorre eikenhout weer eenigen kleur te geven".

Ook het binnenwerk van het orgel was aan een schoonmaakbeurt toe. Dit werk werd gegund aan de firma Koch, maar niet voordat de commissie er zeker van was dat deze orgelbouwer (die een lager bedrag offreerde dan de haar bekende firma De Koff) degelijk werk kon leveren. De commissie toog zelfs een middag naar Elspeet en Apeldoorn om "het door de Fa. Koch gepresteerde werk in oogenschouw te nemen". Nog diezelfde avond was er een vergadering, waar het besluit viel om het werk aan Koch op te dragen. 

​Restauratie binnenwerk
Al het pijpwerk werd uit het orgel verwijderd, uitgedeukt en schoongemaakt, de blaasbalgen werden nagezien en hersteld, enkele stevels van de Trompet 8' en Dulciaan 8' werden vernieuwd en alle mechaniek werd nagezien en ingeregeld.​
​
​Eenmaal teruggeplaatst werden alle pijpen geïntoneerd en gestemd. Verder werd er een elektromotor geïnstalleerd voor de windvoorziening, "op een zoodanige plaats, dat in de kerk geen geruisch waarneembaar is". De oude trapinstallatie bleef intact, "rekening houdende met eventuele kortsluiting". 
​
​Heringebruikneming
Terwijl het orgel weer in oude luister hersteld werd, werd er een gordijn voor gehangen "om het geheel nog niet aan de nieuwsgierige oogen prijs te geven". 


Op woensdag 27 januari 1937 vond de officiële overdracht en ingebruikneming plaats. Nadat de organist J.W. Meyll het orgel "een paar dagen flink doorgespeeld" had, kon op die woensdagavond de eerste openbare orgelbespeling plaatshebben in een samenkomst onder leiding van ds. C.J. van der Graaf.

De dominee liet Psalm 118 vers 4 en na zijn opening Psalm 103 vers 1 zingen (begeleid op een harmonium). Na een toespraak door orgelcommissielid A. Aarts, onthulde de dochter van de dominee het gerestaureerde orgel. Vervolgens zong men Psalm 150 vers 1 en 2, begeleid op het Van Deventer-orgel.

​De organist J. W. Meyll speelde vervolgens het Adagio uit Sonate 1 van Felix Mendelssohn-Bartholdy, de bekende Toccata en Fuga in D van Johann Sebastian Bach, Vision van Joseph Rheinberger en Sonate 6 van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Tot slot werd psalm 97 vers 1 gezongen.

Over het resultaat van de restauratie was men uitermate tevreden. "De orgelbouwers Fa. B. Koch te Apeldoorn hebben op meesterlijke wijze het orgel gestemd en geïntoneerd naar de accoustieke verhouding van het kerkgebouw", werd er geschreven. 

Men nam "met een zekeren weemoed" de elektrische windvoorziening in gebruik en zag "de plaats des orgeltrappers thans ingenomen door een product van menschelijk vernuft​".
Foto
Aankondiging van de ingebruikneming
​

Foto
​Het gerestaureerde orgel in 1937, glimmend in de was gezet

Uitbreiding van het vrij pedaal?

Kort na de Tweede Wereldoorlog kwam de orgelcommissie met het plan het orgel uit te breiden met een groot vrij pedaal. Er zouden in totaal tien pedaalregisters moeten komen, waarvan vier tongwerken. Vanwege de hoge kosten kon dit plan niet uitgevoerd worden. De wens pedaalregisters toe te voegen bestaat nog steeds, maar dit is een ingewikkelde zaak vanwege beperkte ruimte in en achter de hoofdwerkkas.

Restauratie in de jaren 50

In 1953 vond er weer een restauratie plaats. De firma Koch voerde die uit en leverde een nieuwe Mixtuur VI voor het hoofdwerk. De Sesquialter II kreeg weer pijpen in de bas en de Tertiaan II werd teruggeplaatst. Deze beide registers konden deels samengesteld worden uit origineel pijpwerk, omdat dat gebruikt was in de Mixtuur.

​Het rugwerk kreeg weer een Woudfluit 2'. De toenmalige organist Hein Bouwman vond de klank hiervan echter niet goed en op zijn verzoek plaatste men de pijpen van de Gemshoorn 4' (die bij het orgel bewaard waren) een octaaf lager (zodat het een twee-voets-register werd) in plaats van de Woudfluit. Tevens kwam er een nieuwe Carillon III, hoewel Van Deventer die oorspronkelijk niet in de dispositie had opgenomen. Het was Abraham Meere die dat registers in 1812 plaatste in plaats van de Cornet III. Ten slotte werd de Mixtuur III van het rugwerk, die nog origineel was, een halve toon opgeschoven.


Over het resultaat van deze restauratie was men niet tevreden. Veel registers hadden ingeboet aan helderheid, vitaliteit en volume. Van 1956 tot 1960 voerde de firma Gebr. Van Vulpen werkzaamheden uit, waarbij een groot aantal registers opnieuw geïntoneerd werd. De Mixtuur III van het rugwerk werd vervangen door een nieuwe.

Intussen werd in 1966 de kerk gerestaureerd. Het 19e-eeuwse interieur ging op de schop: de vele banken, al dan niet met deurtjes of in tribunevorm, en de losse kerkstoelen verdwenen. Er kwam een strakke opstelling met nieuwe banken. Allerlei kussens, tapijten en bekleding verdween en er kwam een middenpad vanaf de in ere herstelde hoofdingang. Deze restauratie resulteerde in een geweldige akoestiek, met een prachtige, ronde nagalm. Dit kwam de klank van het orgel enorm ten goede. 

Restauratie door Van Vulpen

Begin jaren 70 kreeg men plannen het orgel groots te laten restaureren door de Gebr. Van Vulpen. Dit was hard nodig, want er waren flinke problemen met het orgel. Allerlei pijpwerk was in de loop der jaren verplaatst, hergebruikt en ruwweg verkort, waardoor het orgel geen solide instrument meer was te noemen.

De restauratie werd in fasen uitgevoerd. De oorspronkelijke dispositie werd hersteld en door knap speurwerk kon de originele samenstelling van de vulstemmen grotendeels gevonden worden. Ook werden de fabrieksklavieren vervangen door nieuwe, in oude stijl en werd al het technische binnenwerk gerestaureerd. De Subbas 16’ bleef gehandhaafd. In 1988 was de restauratie gereed en sindsdien beschikt de Grote Kerk in Nijkerk weer over een prachtig historisch orgel.

In 1999 werd het interieur van de kerk gerestaureerd. De nieuwe kerkbanken die toen geplaatst zijn, zijn stijlvoller dan hun voorgangers uit de jaren 60 en passen goed bij de esthetiek van de kerk. Ze zijn echter hoger en dichter dan de oude banken en hebben stoffen zittingen. Dit is helaas te horen aan de akoestiek: sinds deze restauratie heeft de kerk aanzienlijk minder galm. 

Hoofdorganisten Grote Kerk Nijkerk

1756-1763
1763-1810
1812-1815 
1815-1821
1822-1848
1848-1850
1850-1854
1854-1907
1907-1945
1945-1980
1980-2004
2004-heden
Marcus la Verge
Antony Bleumer
Peter Jacob Neunabel
Sicco Albertus Hempenius
Hendrik Reinier Reinhold
François Wilhelm Hageman
Jan Kwast
Willem Frederik Enderlé
Johannes Wijnand Meyll
Hein Bouwman
Henk Bouwman
Bas Blankesteijn
Picture
Picture
Organisten W.F. Enderlé en J.W. Meyll
Foto
Foto: Matthias van Bloemendaal
Orgelcommissie hervormde gemeente Nijkerk
Grote- of Sint Catharinakerk
Holkerstraat 1
3861 CC Nijkerk
​[email protected]



IBAN:
​NL35 RABO 0118 3726 96
t.n.v. Kerkvoogdij Hervormde Gemeente

Privacyverklaring
Klik hier ​
Sociale media
Facebook
Instagram
YouTube

© 2015-2024 Orgelcommissie hervormde gemeente Nijkerk
  • Home
  • Nieuws
  • Agenda
  • Het orgel
    • Historie
  • Fotoalbum
  • Opnames
  • Info & contact
    • Inschrijven Nieuwsbrief
  • Blog